Karrensporen
Tot de achttiende eeuw was Drenthe omringd door grote moerassen. In het zuiden waren er maar twee doorgangen. De belangrijkste was bij Coevorden, dat daardoor een belangrijke vesting werd. Tegenwoordig rijden we in twee uur van Groningen naar Utrecht. Vroeger was dit een meerdaagse reis met karren en koetsen over slechte zandwegen.
De snelste route van Groningen naar het zuiden ging toen via Zuidlaren, Schipborg, Gasteren, Rolde, Schoonlo en Zweeloo naar Coevorden. Als je vroeg vertrok uit Groningen, kon je lunchen in Schipborg en hoopte je 's winters de eerste nacht in Rolde door te brengen.
Tussen Gasteren en Rolde is de oude route nog te herkennen. Vooral op luchtfoto's zie je op het Ballooërveld een golfplatenreliëf van vele parallelle ruggen en dalen. In de zeventiende eeuw waren kerktorens de wegwijzers. Reizigers richtten zich op de toren van Rolde en volgden het karrenspoor. Ten noorden van het Ballooërveld zijn restanten van een keienpad gevonden in het Gastersche Diep. Dit was een doorwaadbare plaats, een voorde. Via deze oversteek kon men de Drentsche Aa passeren en het Ballooërveld oversteken naar Rolde. Op dit hoge heideveld volgde men elkaars sporen totdat de wagens vastzaten en een nieuw spoor moest worden gekozen. Zo ontstond een breed systeem van karrensporen.
De wielafdrukken van de karrensporen zijn nog in het veld te zien. De afstand tussen de afdrukken is 1,28 meter, de Hollandse spoorbreedte. Tussen de afdrukken is de inspoelingslaag van een podzolbodem zichtbaar. De zandbodem verstuifde vaak, waardoor sporen weer werden opgevuld en opnieuw gebruikt.